Hobbemastraat, Amsterdam, 2024
In mijn zoektocht naar een fotografische stijl heb ik veel naar het werk van andere fotografen gekeken. Monografieën lenen zich daar goed voor omdat je dan van een fotograaf verschillende foto’s met elkaar kunt vergelijken. Dus niet: vind ik deze foto mooi? Nee, de vraag is, wat zijn de overeenkomsten, wat is de signatuur, kan ik de handtekening van de maker herkennen. Bij het ‘bestuderen’ van straatfotografen valt het mij op dat de fysieke afstand van de fotograaf ten opzichte van zijn onderwerp een bruikbare manier is om straatfotografen in ‘hokjes’ te ordenen.
Ik heb zelf weinig affiniteit met het hedendaagse genre van wat je ‘candid camera’ zou kunnen noemen. Dicht op de voorbijganger zitten, de camera in zijn gezicht duwen en dan afdrukken. Het liefst met wat flitslicht om een kunstzinnig effect te bereiken. De Amerikaanse fotograaf Bruce Gilden is er beroemd mee geworden. Garry Winogrand deed hetzelfde, maar dan zonder flitser. Bij deze straatfotografen is de ‘mens’ prominent in beeld en verdwijnt de stad als achtergrond. De straat zelf is inwisselbaar voor elke willekeurige andere straat. Dat verandert als je meer afstand neemt. De Amsterdamse straatfotograaf Theo Niekus is daarvan een Nederlandse exponent, net als de door mij bewonderde Ed van der Elsken. Wat wij als kijker zien is dat de mens als onderwerp even belangrijk is als de achtergrond. Bij de van oorsprong Duitse fotograaf Thomas Struth is de afstand nog groter geworden en hij neemt het deze van de straatfotografie zelfs letterlijk: hij fotografeert de straat. De mens zelf is geen onderwerp meer. Ze komen er amper nog op voor.
Door meer afstand te nemen wordt het beeld volgens mij interessanter. Er valt ook meer te zien. En dat is voor de kijker weer leuk.